Behandel de volkshuisvesting weer als een collectieve verantwoordelijkheid.
Zo luidde kortgezegd een recente oproep van woningcorporaties verenigd in
‘De Vernieuwde Stad’. Volgens sommigen is dit niet het politieke moment
voor zo’n oproep. Het lijkt me een tamelijk fundamenteel vraagstuk. En zou
de politiek niet juist over dat soort fundamentele vragen moeten gaan?
Een blik op de geschiedenis kan wellicht helpen de huidige situatie te duiden.
De negentiende eeuw kende geen staatssteun voor de volkshuisvesting.
Woningbouwverenigingen wisten op eigen kracht enkele duizenden huizen te
bouwen. Nagenoeg nul, zou je sceptisch kunnen zeggen. In 1901 kwam de
Woningwet, met financiële steun aan corporaties. Het bedrag liep op tot acht
miljard gulden per jaar. Het aantal sociale huurwoningen steeg tot 2,3 miljoen
in de jaren 1990. Sindsdien is de staatssteun weer netto nul. Momenteel is er
wel een miljard euro beschikbaar voor betaalbare nieuwbouw, maar ditzelfde
bedrag wordt via belastingen weggehaald uit de volkshuisvesting.
Corporaties investeren in betaalbaarheid, leefbaarheid, verduurzaming en
nieuwbouw. Ze verkopen ook, omdat het anders niet uitgaat. Ons sociale
woningbezit bleef de afgelopen dertig jaar gelijk. Nog altijd 2,3 miljoen huizen.
Anders gezegd, ons sociale woningbezit groeide bepaald niet zo snel als
onze bevolking deed. Of we dat goed vinden of niet, dat lijkt me een politieke
keuze. En voor politieke keuzes lijkt me toch ieder moment geschikt